dinsdag 10 maart 2009

Levinas en hoop

Na consultatie van een filosoof in een café aan de grootste markt van België weten we weer goeddeels wat het verschil is tussen Levinas' idee van 'het gelaat/de ander' en het personalisme. Bij Levinas is de ander een rechtstreekse aanslag op jou. De lucht die je ademt is die van de ander. De ander gaat vooraf aan jou en jij bent een schending van diens zijn. Bij het personalisme lijkt dat niet zo te zijn; vertrekpunt lijkt toch eerder de persoon zelf te zijn dan de ander, en er is geen sprake van zo'n confrontatie; de ander is noodzakelijk om een authentiek persoon te zijn.

Vandaag was ik een brief aan het schrijven aan een oud-leraar. Opeens stond er iets nieuws op papier: dat ik op zoek ben naar 'iets meer', iets als "het tegelijk samenvallen met jezelf én met de ander". Mijn tegenstelling tussen individualisme (authenticiteit = samenvallen met jezelf) en personalisme (authenticiteit = samenvallen met de ander) was opeens verdampt in iets nieuws. Sinds wanneer is zoiets denkbaar? Waar haalde ik opeens die hoop vandaan? Ik denk dat het te maken heeft met een ontmoeting van de voorbije dagen: 't was de kleindochter van die uitvinder die me er toe bracht. Ik kwam haar nog eens tegen en we luisterden naar Bach - misschien is er nog een andere dimensie, die van de muziek, die ik bij dit alles betrekken moet? Samenvallen door muziek? Of is dat schijn omdat je elk met je eigen oren luistert? Geldt wat Kundera poneerde over taal (het kleine woordenboek van misverstanden) ook voor muziek? Wat vangen we daar mee aan?


Reeds lang ben ik er van overtuigd dat het leven zowel lang als kort is. Het is lang genoeg om zich te kunnen wijden aan verschillende boeiende zaken, die heel uiteenlopend kunnen zijn. Maar het is ook kort, wat wil zeggen dat we met sommige dingen niet te lang mogen wachten.

Al minstens tien jaar heb ik het geluk me ongestoord en uitgebreid te kunnen wijden aan de zaken die ik het belangrijkste of het interessantste vond: geschiedenis, mensenrechten, jeugdwerk met moeilijke kinderen, literatuur, filosofie, en de trouwe vriendschap van verschillende opmerkelijke mensen die ik leerde kennen in de steden waar ik leefde en de organisaties waarvan ik deel uit maakte. Tot ieders verbazing maakte ik beroepsmatig een vreemde start door werk aan te nemen in de financiële wereld, toch niet direct de biotoop waar men mij zou verwachten. Nu goed, ik was nieuwsgierig naar het bedrijfsleven en het kapitalisme en naar wereldbeelden of mentaliteiten die een beetje haaks staan op de mijne; en ik zag en begreep er inderdaad zaken en mensen die ik elders nooit ontdekt zou hebben. Intussen weet ik dat ik er nog steeds zou kunnen werken, maar dat ik toch beter iets anders zou doen met mijn tijd.

Maar wat? In 1981 nam ik mij voor om te worden: een boekenwurm die de wereld probeert te begrijpen; iemand die mensen helpt; een schrijver; een avonturier. Ik ben dat zevenentwintig jaar later niet vergeten, en terugkijkend zie ik dat ik beetje bij beetje ben gevorderd over die weg, die voor anderen misschien wel grillig kan lijken. Alleen het laatste (de avonturier) kwam tot dusver niet van de grond. Ik overwoog om enkele jaren in het leger te gaan, maar dat leek toch niet de helderste keuze; bovendien had ik daarvoor te veel om handen. Niettemin moest er op een dag iets gebeuren. Het was pas vorige lente, terwijl ik herstelde van een zware klierkoorts, dat de vraag onstuitbaar bleef terugkeren: Fenrig, waarom ben je nooit gaan varen? Een oud en stil verlangen, wellicht deels gevoed door mijn opvoeding, dat toch nooit tot mijn mogelijkheden scheen te behoren. Maar waarom niet? In het eerste hoofdstuk van Moby Dick schrijft Herman Melville: “Some years ago – never mind how long precisely – having little or no money in my purse, and nothing peculiar to interest me on shore, I thought I would sail about a little and see the watery parts of the world. (...) There is nothing surprising in this. If they but knew it, almost all men in their degree, some time or other, cherish very nearly the same feelings towards the ocean with me. (...) The transition is a keen one, I assure you, from a schoolmaster to a sailor, and requires a strong decoction of Seneca and the Stoics to enable you to grin and bear it. But even this wears off in time.” Dit maar om te zeggen dat ik me met die vraag niet in slecht gezelschap bevind.

Jammer genoeg (of: gelukkig?) leven we niet meer in een tijd dat je van de ene dag op de andere op een schip kan aanmonsteren; tegenwoordig heeft iedereen certificaten nodig. Na enkele weken nadenken nam ik me voor om lessen te gaan volgen aan de zeevaartschool in Antwerpen. Zo eenvoudig kan het zijn: ik was sindsdien meestal te vinden aan mijn bureau op mijn werk in Brussel, en soms op de schoolbanken waar ik allerlei merkwaardige zaken leerde: koersen berekenen en op kaart zetten, driehoeksmeetkunde toepassen op een bol, morse, seinvlaggen, takelen en besturen van een reddingsboot; hoe overleven op zee; hoe je een containerschip moet aanmeren, lossen en laden; hoe je een sextant bedient; hoe je kan navigeren onder de sterren. Of toch de essentiële beginselen van al die zaken.

Intussen is onze afdeling in Brussel opgedoekt en werd mijn contract niet verlengd; ik kom nu aan de kost op een heel andere wijze. Maar de zeevaartopleiding is gebleven. Wat begon als een experiment is bittere ernst geworden, en zeer binnenkort neem ik verlof om een maand mee te varen met een opleidingsschip, een Poolse driemaster die hier afgebeeld staat. De tocht voert ons over de Golf van Biskaje naar de Spaanse kust.

Ik weet nog niets. Misschien heb ik een gen geërfd dat me bestand maakt tegen een leven op zee, misschien niet. Misschien ben ik drie weken zeeziek en kan ik daarna geen schip meer zien. Maar ik ga er van uit dat deze harde reis (naar het schijnt: weinig slaap, hard werk in ploegen en slecht eten) me enorm zal bevallen; en ik ben van plan om de komende jaren vaker op zee te zijn, zolang dat werkbaar is en zolang ik er genoegen in schep, en om daar op termijn ook de kost mee te verdienen. Zolang je niet alle vaarbewijzen hebt behaald (en om officier van de wacht te worden ben je toch drie jaar bezig) verdien je al heel wat geld op zee, maar ben je nog het grootste deel van de tijd aan wal. Men vinde mij dan bezig met mijn studieboeken of met een bepaalde mensenrechtenorganisatie, die de komende tijd nog steeds van mijn actieve inzet verzekerd is; of met het verdienen van genoeg geld om opleiding en dagelijks brood verder te kunnen betalen.

De voorbije maanden leerde ik in Antwerpen verschillende mensen kennen die jaren hebben gevaren (en in onze eigen familie kom je er ook een paar tegen) en al wat ik al hoorde en leerde klinkt zoals het zijn moet: als een roeping en als een beroep. En dat zal het ook voor mij zijn, nog meer na die maand op zee: mijn nieuwe beroep is de zeevaart, laat daar geen twijfel meer over bestaan. Na drie anderen met dezelfde familienaam (in 1550, 1960 en 1980) heeft ook Fenrig dus voor de zee gekozen.

Op een dag zal ook dat wel voorbij zijn; er liggen nog andere zaken op Fenrig te wachten hier in België en in de wereld. Maar alles heeft zijn tijd. Laten we nu varen, denken en schrijven.

De Portugese schrijver Fernando Pessoa citeerde graag het motto der oude zeevaarders: “Varen is noodzakelijk, leven niet”. Hijzelf maakt daarvan: “Schrijven is noodzakelijk, leven niet.” Honderd jaar na Pessoa denk ik dat ze allebei noodzakelijk zijn. De tijd zal uitwijzen wat er verder van mij terecht kan komen. Intussen hoop ik dat jullie mij een goede vaart wensen, en dat ik jullie telkens in goede gezondheid en geluk terug zal vinden.

Beste groeten,
Fenrig